15 oktober 2019

VARAgids: Bas Hoeflaak zoekt de ruimte op

DOOR ROGER ABRAHAMS | VARAgids 42 | 15 oktober 2019

Hij was zeventien jaar lang cabaretier, maar pas met Sluipschutters werd hij bekend bij het grote publiek. Nu heeft zijn eerste hoofdrol te pakken (in de komische dramaserie Harkum) én zijn eerste interview (in deze VARAgids).

Aan zijn curriculum vitae ligt het niet. Bas Hoeflaak (46) won in 2000 de jury- en de publieksprijs van het Amsterdams Kleinkunstfestival en toerde met Peter van de Witte door Nederland met cabaretduo Droog Brood. Hij speelde in de jeugdvoorstelling Snorro van het Ro Theater en de komedie Slippers met Plien en Bianca en maakte talloze uitstapjes naar het theater. Op de radio werkte hij mee aan het satirische Vrijdagmiddaglive..Veelvuldig liet hij zijn gezicht zien op het kleine scherm – Toren C, Baantjer, Het Klokhuis – en op het grote, in films als Adios amigos. amigos En toch. Terwijl collega’s die óók in 2000 triomferend wegliepen van een grote cabaretcompetitie uitgroeiden tot bekende Nederlanders, zoals Sara Kroos (publieksprijs Leids Cabaretfestival) en Alex Klaasen en Martine Sandifort (jury- en publieksprijs Cameretten), kregen de fans van Bas Hoeflaak bij het uitspreken van hun voorliefde meestal de reactie: wie? Maar de tijden veranderen. Sinds Hoeflaak te zien is in Sluipschutters, waarvan het vierde seizoen momenteel te zien is op NPO 3, herkent het grote publiek zijn gezicht vaker. De snelle sketches van de vier humoristen zijn geknipt voor dit digitale tijdperk van Youtube-hits en virale video’s. Over opdrachten heeft Hoeflaak dan ook weinig te klagen. Binnenkort beginnen de repetities van Repelsteeltje en de blinde prinses, een nieuwe voorstelling van Theater Rotterdam. De opnamen van de nieuwe film van Linda de Mol heeft hij net achter de rug: April, May en June, die vlak voor Kerstmis in June de bioscopen zal draaien. En nu is er het komische televisiedrama Harkum, gebaseerd op een Harkum Noorse serie, waarin Hoeflaak een burgemeester speelt. We treffen de acteur in café Ome Ko, een bruine kroeg aan de sluis in zijn woonplaats Muiden. Het kale hoofd houdt hij verscholen onder een roze honkbalpet, de ellebogen steken diep in het tapijtje op tafel. Hoeflaak lacht zijn kenmerkende grijns wanneer we vaststellen dat Harkum een heuse mijlpaal voor hem is – net als dit gesprek.

In de archieven kom ik tot mijn verbazing geen enkel interview met jou tegen. Alleen een portretje in IJmuider Courant en een gesprek met jou als helft van Droog Brood. 
Ja.

Je bent nooit eerder geïnterviewd. Dit is dus de eerste keer. Waarom? 
Geen idee.

Wilde je dat niet of ben je nooit gevraagd? 
Nou, het was niet zo dat de telefoon roodgloeiend stond. Misschien had het te maken met Droog Brood, dat Peter en ik te schuw waren naar de pers. Of dat we in het begin grapjes maakten die niet begrepen werden door de journalisten. Tegenwoordig merk ik dat de belangstelling aan het groeien is. Vanwege Sluipschutters bijvoorbeeld, dat vanaf het begin goed is opgepikt. Voor Harkum heb ik al met Trouw gesproken, met De Telegraaf, met Boulevard. En we zijn bij Pauw te gast geweest.

Kijk je daarnaar uit? 
Een interview als dit – een op een – vind ik leuk, maar live op televisie zijn is spannend. Een beetje angstig ben ik wel.

In Harkum speel je de hoofdrol. Heb je dat vaker gedaan? 
Eens zien. In de film Adios amigos uit 2016 deelde ik een hoofdrol met Martijn Lakemeier en Yannick van de Velde. In April, May en June heb ik ook een grote rol. Op het toneel heb ik met Plien en Bianca Slippers gemaakt. En in Snorro speelde ik ook een belangrijk personage.

Het antwoord luidt dus: nee.

Harkum is je allereerste hoofdrol. Klopt.

Hoe is dat mogelijk, voor iemand met jouw ervaring?
Omdat ik met mijn eigen dingen bezig ben geweest. Ik moest vaak optreden met Droog Brood, ik heb veel tv-dingen ernaast gedaan. Misschien dachten ze: hij houdt zichzelf wel van de straat. Het heeft zijn tijd nodig gehad.

Is het dan extra kicken, zo’n hoofdrol? 
Ik vind het wel heel leuk, ja.

In Harkum speelt je burgemeester Tom Verheij, wiens gemeente honderden miljoenen euro’s in de schoot geworpen krijgt. Aan het begin van de eerste aflevering zweef je in een Harkums ruimtevaartuig door het heelal. Met zo’n geweldig uitgangspunt moet het fijn acteren zijn. 
Ja, het idee is echt heel geestig. Maar dan moet je er nog een goede remake van maken. Regisseur Jelle de Jong (van onder meer Koefnoen en De luizenmoeder, red.] kwam met een rij acteurs aan waar helden van mij tussen zitten.

Wie dan? 
Leny Breederveld en René van ’t Hof. Zij zitten ook in theatergroep Carver, net als Beppie Melissen. De eerste voorstelling van Carver die ik ooit zag was Apachendans, uit 1993. Toen dacht ik: ja, dit is goed, dit wil ik ook. Annet Malherbe speelt trouwens ook mee in Harkum. Toen ik al die namen hoorde, wist ik: we kunnen iets gaan maken dat naar mijn smaak is. Klein spelen, geen lach-of-ik-schiet-praktijken.

Heb je je op een speciale manier voorbereid op je rol?
Nee, want het script sprak voor zichzelf. We hebben bij elkaar gezeten om de tekst vrij uitgebreid door te nemen, maar ik heb niet drie weken op een gemeentehuis rondgekeken, of zo.

Ik vraag het omdat de burgemeester een type is dat we je vaker zien spelen: een onhandig persoon, een man die de onderliggende partij is, eerder volks dan elitair, die uit onmacht nogal eens in woede kan uitbarsten. 
Dat klopt, het is een personage dat ik kan vormgeven. Ik denk dat Jelle mij om die reden in gedachten had. Onzekerheid, en daardoor heel boos kunnen worden, dat vind ik geestig. Bij Droog Brood speelde ik ook vaak de sukkel. Daar staat tegenover dat ik in Sluipschutters verschillende rollen heb, waaronder sommige die een beetje leading zijn.

Vind je het vervelend om getypecast te worden? 
Deze burgemeester van Harkum wilde ik heel graag spelen: één personage, waar ik veel tijd voor krijg, zodat ik hem kan vormgeven. Als daar elementen in zitten die je van mij kent, heet het dan typecasten?
Dat weet ik niet. Natuurlijk is het fijn als je een rol krijgt waar je je tanden in kunt zetten. In April, May en June speel ik een autistische jongen. Daarvoor heb ik me flink moeten verdiepen in het fenomeen autisme.

Welk personage zou je nog eens willen spelen? 
Een serieuze rol lijkt me leuk. Neem Mike Ehrmantraut, die gast uit Breaking Bad. Die kale, die mensen komt omleggen. Of The Wolf, uit Pulp Fiction. Zo’n figuur.

Terugblikkend is het geen verrassing dat Hoeflaak in het cabaret belandde. Als kind speelde hij al piano, kreeg zelfs orgelles in de kerk. Op de mavo in Aerdenhout nam hij jaarlijks deel aan de musical rond de Kinderboekenweek, waaraan een heuse tournee vastzat langs scholen en bibliotheken in Noord-Holland. De humoristische rollen trokken hem in het bijzonder. Om naar de Toneelschool in Amsterdam te kunnen, rondde hij de havo af. De opleiding viel hem echter zwaar: hij was onzeker en vond veel medeleerlingen pretentieus. Omdat de lessen die wel goed gingen een beroep deden op zijn gevoel voor humor, stapte Hoeflaak begin jaren 90 over naar de Kleinkunstacademie. Een gouden greep.

Peter van de Witte, met wie je na je afstuderen Droog Brood zou vormen, zat bij jou in de klas. 
Het klikte meteen. We bleken dezelfde dingen mooi en leuk te vinden: Freek de Jonge, Jiskefet, de muziek van Robert Long.
En theatergroep Carver. Wat we met Droog Brood maakten – spelmatige scènes met een verhaaltje – deed Carver eerder al, zij het nog meer van uit de s­ituatie bedacht.

Bij jullie eerste programma Teer, uit 2001, heerste er een hype rond Droog Brood. Later verdween die. 
Het wisselde nogal. Soms speelden we in de grote zalen, soms in de kleine, maar we zijn nooit echt doorgebroken.

Waar lag dat aan? 
Ik weet het niet. Misschien hielden we ons publiek te veel op afstand, met die vierde wand tussen hen en onze scènes. Mensen moesten moeite doen om onze humor te waarderen. We hebben naar manieren gezocht om hen meer bij de voorstelling te betrekken. Onze laatste, Kissy kissy, begonnen we met vertellen dat we net vader waren geworden en dat we even moesten rusten voordat we aan de show konden beginnen.

En toen gingen we liggen slapen, zogenaamd. Het hing van de reactie uit de zaal af wanneer we wakker zouden worden.

Waarom hebben we jullie nooit gezien op plekken waar beginnende cabaretiers terechtkomen, zoals Spijkers met Koppen?
Daar hebben we wel degelijk gezeten. Ikzelf heb nog meegewerkt aan Vrijdagmiddag live, ook op de radio. Maar bij actualiteiten lag ons hart niet. We maakten liever tijdloze s­cènes. Misschien waren we gewoon vreemde eenden in de bijt.

Jullie waren niche. 
Misschien. Ik heb er in ieder geval geen spijt van. Wat wel fijn was geweest, was dat een groter publiek Droog Brood had gekend en leuk had gevonden. Omdat ik het zelf gewoon zo leuk vond.

Waarom zijn jullie gestopt?
De koek was op. Het toeren werd vermoeiend, omdat we allebei jonge kinderen hadden.

En Peter had er echt geen zin meer in. Hij heeft altijd een haatliefdeverhouding gehad met op het podium staan. Hij speelt ook bijna niet meer. Hij maakt veel muziek, nu voor Showponies 2 van Alex Klaasen. En hij regisseert cabaret: Remko Vrijdag en Martine Sandifort met Voorlopig voor Altijd. We spreken elkaar nog regelmatig.

Hadden tegenvallende bezoekersaantallen iets te maken met jullie beslissing? 
Nou, we lieten geen miljoenenpubliek in de steek. Het was op een gegeven moment zo, dat we los van elkaar dingen deden die meer geld opleverden dan Droog Brood. Peter had zijn muziek, ik had Sluipschutters, en zo speelde ik in nog allerlei televisiedingen.

Je bent inderdaad van vele markten thuis. Ik kwam het volgende citaat tegen in een Parool-artikel uit 2017 over het toneelstuk Slippers: ‘“Het is een wonder dat Bas zijn tekst kent,” zegt Plien van Bennekom. “En dat-ie überhaupt nog overeind staat,” vult Bianca Krijgsman aan. Ga maar na, zegt Van Bennekom: “’s Avonds staat hij in Snorro, overdag repeteert hij met ons en dan doet hij ook nog Sluipschutters.” ’
Ja, maar soms is het superdruk. Dat is echt zo. Daarna zijn er weer tijden van rust, dan kan ik opladen.

Onregelmatige werkdruk is kenmerkend voor het leven van een acteur als Hoeflaak. En dan is zijn relatie afgelopen februari, na vijf jaar, ook nog eens ten einde gelopen. Noodgedwongen verruilde hij de gezamenlijke woning in Amsterdam voor een huurhuis aan de haven in Muiden. Zijn zoon van zes en dochter van vier wonen bij zijn ex-vriendin, op een kwartier rijden. Ze zijn de helft van de tijd bij hem – als hij geen klus heeft.

Hoe is de situatie nu? 
Ik probeer ervan te genieten dat de kinderen nog jong zijn. Als ik ze heb, wil ik er helemaal voor ze zijn. Binnenkort heb ik repetities met Theater Rotterdam. Gelukkig komt mijn moeder regelmatig. Of ik bestel een taxi voor de school van de kinderen en dan rijden ze hier naartoe, als ik niet kan komen. Het is veel geregel.

Hoe gaat het met jou persoonlijk? 
Ik heb een behoorlijk zware tijd achter de rug, maar inmiddels hebben we een soort evenwicht gevonden. Ik wil in de buurt van mijn kinderen wonen en stiekem vind ik Muiden hartstikke leuk. Muiden is een kleine gemeenschap, en dat is Harkum natuurlijk ook.

Wat zijn je ambities? 
Festen ga ik doen, het toneelstuk naar de film, onder regie van Titus Tiel Groenewegen. Met Sluipschutters broeden we op plannen: misschien iets met theater, of film.

Denk je weleens aan stand-up comedy? 
Jazeker. Het is een terugkerende vraag: moest ik dat niet eens doen? Ik ging in het verleden vaak naar Toomler [het thuishonk van Comedytrain, in Amsterdam, red.], ken ook al die jongens. Er waren momenten dat ze me midden in de nacht naar het podium duwden. Dan stond ik daar en wist ik niks te zeggen. Maar het hoeft geen stand-up te zijn, hè. Een solovoorstelling zou ooit nog kunnen.

En Droog Brood? Zijn jullie in 2016 definitief gestopt, of behoort een reünie tot de mogelijkheden? Hoeflaak zwijgt even. Weer die grijns.
‘Toevallig heb ik Peter net aan de lijn gehad. Niks concreet, maar verder kan ik er niks over zeggen.’